Het aantal inschrijvingen van eerstegeneratiestudenten is trouwens bijna overal gedaald.
De relatieve deelname aan de universiteit (van achttienjarige jongens en meisjes)
ligt nog op 18,3 procent en aan de hogeschool op 35 procent. Ook het hoger onderwijs
van één cyclus trekt minder studenten aan; enkel het hoger onderwijs van twee cycli
ging licht vooruit in 1998-99.
Staan de eerstegeneratiestudenten dan nog altijd op achterstand ten opzichte van de
anderen? Het zou Gordin niet verwonderen als dat zo is. Zelf blijft ze een soort ongemak
voelen: „Het gevoel van 'hoor ik hier wel' blijft sluimeren. Laatst vroeg iemand me
waar ik trots op ben. Met moeite kon ik iets bedenken en het kostte me nog meer moeite
om dat hardop uit te spreken." Pleidooi eerstegeneratiestudent: help student zonder
hogeropgeleide ouders.
Je wil de maatschappij veranderen, maar je draait rond in een klein kringetje van
gelijkgestemden. Je zegt van alles over de samenleving, je ziet niet hoe de samenleving
naar jou kijkt. Afgelopen week nam ik deel aan een discussie aan de Amsterdamse VU,
waarbij dit soort onderwerpen langskwamen. Een student maakte een opmerking: wij gebruiken
hier achteloos woorden als diversiteit en gender, enzovoort, zei zij, maar ik ben
een eerstegeneratiestudent en ik moet echt niet met zulke woorden aankomen bij mijn
vrienden.
Dat de overgang naar de universiteit groot kan zijn, weten veel studenten uit ervaring.
Voor eerstegeneratiestudenten gaat dat gevoel vaak gepaard met het idee dat ze door
de mand gaan vallen. Waar zegt dat over gelijke kansen op de universiteit?