Wanneer gaat autofictie in overdrive en vervelt het tot egofictie? In Drang verkent
Kate Zambreno de grenzen. "Iemand die in filosofische verwarring is geraakt, is als
iemand die in een kamer zit en eruit wil, maar niet weet hoe", schreef Ludwig Wittgenstein
in zijn Filosofische onderzoekingen. Kate, de schrijfster die Kate Zambreno opvoert
in haar roman Drang, en die trouwens net zoals Zambreno in New York samenwoont met
een kunstenaar die John heet, zit in zo'n kamer.
Komende vrijdag doet de rechter uitspraak. Hoe die uitspraak gaat luiden, is duidelijk,
want op het omslag van De porseleinkast staat 'roman'. Dat betekent dat hier sprake
is van kunst. Vrijheid van meningsuiting, de moeder in het boek is niet de moeder
van Mizee, de Mizee in het boek is trouwens ook niet Mizee, et cetera. De roman mag
dus blijven, Nicolien Mizee gaat er extra veel exemplaren van verkopen en het oude
moedertje trekt aan het kortste eind. Is dat terecht? Jazeker. Schrijvers mogen schrijven
wat ze willen en dat doen ze dus ook, zeker nu egofictie zo'n goed verkopend genre
is.
Dit type boek is te vergelijken met de persoonlijke geschiedenissen van mensen die
bijvoorbeeld een ernstige ziekte hebben overleefd, of een burn-out hebben gehad. Zulke
verhalen ontstijgen doorgaans onvoldoende het persoonlijke en zijn, hoe tragisch ook,
niet altijd boeiend om te lezen voor buitenstaanders. Veel egofictie over het schrijverschap
valt in dezelfde categorie. Leuk en allicht therapeutisch voor de direct betrokkenen,
maar voor derden oninteressant.
Een opvallend literair-historisch gegeven in de literatuur van het fin de siècle van
de twintigste eeuw was de algemeen verspreide voorkeur voor het autobiografische schrijven.
Het was en blijft nog steeds een internationaal verspreid verschijnsel dat zich, uiteraard,
ook in de Nederlandse letterkunde heeft gemanifesteerd. In Vlaanderen was het hoogtepunt
van deze 'egofictie' wellicht wel het dagboek van Paul de Wispelaere, Het verkoolde
alfabet.