bonusbroer


bonusbroer 1.0

Betekenis

broer die de biologische of geadopteerde zoon is van de partner van iemands biologische ouder; zoon van iemands stiefouder uit een andere relatie; stiefbroer; plusbroer
Het woorddeel bonus drukt net als plus in plusbroer uit dat de stiefbroer een aanwinst is voor zijn stiefzus(sen) en/of stiefbroer(s). Ook wel gebruikt voor een goede vriend die zoveel over de vloer komt dat het lijkt of hij een broer is.

Een bonusbroer…

is een broer; is een familielid; is een mens

      Hoofdsemagram: stiefbroer


      Over het woord

      Aard herkomst inheems woord
      Vroegste datering 2022
      Vorm Afbreking
      Enkelvoud bonusbroer bo.nus.broer
      Meervoud bonusbroers bo.nus.broers
      Verkleinvorm bonusbroertje bo.nus.broer.tje
      Aantal lettergrepen 3
      Hoofdklemtoon 1ste lettergreep
      Type zelfstandig naamwoord
      Naamtype soortnaam
      Geslacht mannelijk
      Lidwoord de
      Betekenisklasse persoonsnaam
      Type samenstelling
      Linkerlid bonus
      Linkerlidtype zelfstandig naamwoord
      Rechterlid broer
      Rechterlidtype zelfstandig naamwoord
      Tussenklank geen

      Het woord in gebruik

      Als deel van een afleiding


      Hyperoniem broer; familielid
      Synoniem stiefbroer
      Synoniem plusbroer ( (vooral) in België)

      Mijn vader had vier kinderen van twee vrouwen. Toen hij overleed, logeerden we tot de begrafenis bij zijn weduwe: mijn broer, halfbroer, halfzus en ik. We kozen samen de kist uit, praatten tot diep in de nacht en dronken veel te veel wijn. Sindsdien hecht ik nog meer aan mijn bonusbroer en -zus. Dankzij hun verhalen leek het zelfs of de relatie met mijn overleden vader, die ik tussen mijn 9e en 19e niet heb gezien, zich met terugwerkende kracht enigszins herstelde.

      https://www.psychologiemagazine.nl/artikel/bonusfamilie/,

      Geborgen in het tuinhuisje tussen insectenposters en microscopen draagt ze een stuk voor over een bonusbroer en -zus die ruziën over een cavia genaamd Tijger.

      Het Parool,

      "Tim was een klasgenoot van mijn broertje. Hij kwam steeds vaker bij ons thuis. Ging mee op vakantie. Hij voelde als een bonusbroer."

      Algemeen Dagblad,

      Taalvariëteit (vooral) in Nederland
      Tijd neologisme