Een bonusdochter…
is een dochter; is een familielid; is een persoon
Aard herkomst | inheems woord |
---|---|
Vroegste datering | 2020 |
Vorm | Afbreking | |
---|---|---|
Enkelvoud | bonusdochter | bo.nus.doch.ter |
Meervoud | bonusdochters | bo.nus.doch.ters |
Verkleinvorm | bonusdochtertje | bo.nus.doch.ter.tje |
Aantal lettergrepen | 4 |
---|---|
Hoofdklemtoon | 1ste lettergreep |
Type | zelfstandig naamwoord |
---|---|
Naamtype | soortnaam |
Geslacht | vrouwelijk |
Lidwoord | de |
Betekenisklasse | persoonsnaam |
Type | samenstelling |
---|---|
Linkerlid | bonus |
Linkerlidtype | zelfstandig naamwoord |
Rechterlid | dochter |
Rechterlidtype | zelfstandig naamwoord |
Tussenklank | geen |
Hyperoniem | dochter; familielid |
---|---|
Synoniem | stiefdochter |
Synoniem | plusdochter (
|
„Met mij gaat het uitstekend, dank je, en met jou? Ze zijn allebei weg, ja. Mijn bonusdochter ook. Ik weet ook niet waarom ik dat woord gebruik, zo noemde haar moeder het altijd. Vond ik toen al irritant. Denk je dat kinderen ooit zeggen dat ze een bonusvader hebben? Kinderen denken: wie is die ouwe gast die hier mijn moeder komt neuken en wanneer gaat hij weer weg?"
Hij zal nooit meer gebruiken, zegt hij. Zijn oudste zoon en 'bonusdochter' studeren nu, in Utrecht, en zitten bij het corps.
Thijs en ik eten een beetje hetzelfde, voor de kinderen koken we apart. We zijn vegetariërs en mijn bonusdochter is dat ook.
Taalvariëteit | (vooral) in Nederland |
---|---|
Tijd | neologisme |